Mensen met gehoorverlies denken vaak dat ze meer verstaan van de spraak in hun omgeving dan in werkelijkheid het geval is: ze overschatten hun hoorcapaciteit. Dit blijkt uit een nieuwe studie, waarvan de resultaten te vinden zijn op de website van ‘The Hearing Review’. De onderzoekers die werkzaam zijn bij het WS Audiology keken naar zowel subjectieve als objectieve spraakverstaanbaarheid. Zij vinden dat zorgverleners niet alleen objectieve informatie moeten verzamelen over het gehoor van hun cliënten, maar dat zij ook de subjectief ervaren gehoorproblemen in kaart moeten brengen. Door deze verschillen bloot te leggen is het volgens de auteurs van het artikel mogelijk nog beter in te spelen op de behoeften en verwachtingen van cliënten.
| Onderzoek
Inleiding
Het gebruik van hoortoestellen is bij gehoorverlies wereldwijd minder dan 50%. Dat geldt zelfs in landen waar hoortoestellen gratis zijn. Daarvoor zijn meerdere verklaringen aan te dragen. Allereerst kan stigma dat aan slechthorendheid kleeft een rol spelen. Ook kan het zijn dat slechthorenden denken dat de kosten voor hoortoestellen hoog zijn, dat ze niet of onvoldoende helpen of dat ze onprettig klinken of fluiten (wat ze vroeger nog weleens deden).
De onderzoekers, werkzaam bij het ‘Office of Research in Clinical Amplification (ORCA)’ van WS Audiology in Illinois, vermoedden echter dat mensen met een mild tot matig gehoorverlies de achteruitgang van het verstaan mogelijk veel minder als probleem ervaren dan dat dit in werkelijkheid is: ze voelen zich niet beperkt terwijl ze dat in werkelijkheid wel zijn.
Niet voor niets zijn het vaak de partner, kinderen, vrienden of kennissen die de persoon met gehoorverlies aansporen om eindelijk eens keer voor een hoortest naar de audicien te gaan. De eventuele discrepantie tussen het ervaren subjectieve gehoorverlies enerzijds en het objectieve te meten gehoorverlies anderzijds, kan volgens de auteurs een belangrijke reden zijn voor het lage gebruik van hoortoestellen.
Perceptie versus realiteit: systematische zelfoverschatting
Helaas is het in het algemeen zo dat onze perceptie vaak niet overeenkomst met de realiteit. Mensen overschatten zichzelf systematisch op het gebied van kennis over een bepaald onderwerp, maar ook op het gebied van vaardigheden doet zich dit voor. Zo schat 95% van de bestuurders van een auto de eigen rijvaardigheid als bovengemiddeld in. Statistisch gezien zou slechts de helft van de mensen boven het gemiddelde moeten presteren en de andere helft eronder. Een bijkomend nadeel van zelfoverschatting is dat we ons ook niet langer bezig houden hoe eventuele problemen zijn te voorkómen of op te lossen.
Objectieve en Subjectieve Metingen
Spraakverstaanbaarheidstests in de Verenigde Staten
In het artikel werpen de auteurs allereerst een blik op de in de Verenigde Staten bekende objectieve hoortests. Naast het spraakaudiogram (W-22) hebben audiciens daar ook de HINT (Hearing In Noise Test) en de QuickSin test (Quick Speech-in-Noise test) tot hun beschikking. Beide zijn audiologische tests die het vermogen van een persoon kunnen beoordelen om spraak te verstaan in situaties met achtergrondlawaai. Deze tests meten de zogeheten SNR (Signal-to-Noise Ratio / Signaal-Ruis-Verhouding). Het is een maat die aangeeft hoe luid een spraaksignaal is ten opzichte van achtergrondgeluid moet zijn. Dit wordt uitgedrukt in decibel (dB).
Naast deze objectieve tests geven de onderzoekers aan dat de spraakverstaanbaarheid ook subjectief goed is te meten. Dat kan door luisteraars te vragen hoeveel ze denken te verstaan op een schaal van 0 tot 100. De score die dat oplevert heet de ‘perceptuele spraakverstaanbaarheid’.
Spraakverstaanbaarheidstests in Nederland
In Nederland is het toonaudiogram een van de standaardmetingen om te bepalen of iemand gehoorverlies heeft. Deze test heeft slechts een matig verband met de ervaren problemen die mensen in de praktijk ervaren met verstaan (lees meer). Dat geldt ook voor het spraakaudiogram in stilte en in ruis.
Audiologische centra hebben al sinds de vorige eeuw de beschikking over een Nederlandse zogeheten SRT-test (Speech Reception Threshold test, ook wel Plomp-Mimpen test genoemd). De basis daarvoor is eind jaren zeventig gelegd. De verkregen SRT-testwaarde is het laagste geluidsniveau (in decibel) waarbij een persoon 50% van de aangeboden spraak correct kan herhalen. Met deze test is zowel het verstaan van spraak in stilte als in in lawaai te meten. De versie waarbij het achtergrondlawaai uit fluctuerende ruis bestaat, blijkt een goede indicatie te geven van de beperkingen die slechthorenden in de praktijk ervaren.
De test neemt wel de nodige tijd in beslag en vereist ook een goede testopstelling. Heel frequent blijkt de test niet toegepast te worden. Een snelle versie zoals de Engelstalige QuickSin-test is in het Nederlands niet voorhanden. Ook heeft slechts een zeer klein aantal audiciensbedrijven de beschikking over de SRT-test.
Een goed alternatief is de Audible Contrast Threshold (ACT) gehoortest. Deze test introduceerde Oticon afgelopen jaar. De test is ingepast in de aanpassoftware van het bedrijf. Deze ACT-test die is ontwikkeld door Interacoustics is een taalonafhankelijke test die een goede voorspelling weet te geven voor het verstaan in lawaai. Dit is een van de weinige tests die voorhanden is Nederland om (snel) een indicatie te krijgen over de capaciteit van de slechthorende cliënt bij het verstaan in lawaai.
De OSID-Test
Onderzoekers ontwikkelden recent de Engelstalige Objective-Subjective Intelligibility Difference (OSID) test. Deze test vergelijkt objectieve en subjectieve scores bij het luisteren naar thematisch verbonden zinnen. De test vormt een betere afspiegeling van alledaagse communicatie dan de eerder ontwikkelde Engelstalige tests. De onderzoekers namen de OSID-test af bij zowel normaalhorenden als slechthorenden, met en zonder hoortoestel.
Resultaten en Implicaties
De resultaten laten zien dat normaalhorende luisteraars hun spraakverstaanbaarheid nauwkeurig kunnen inschatten. Slechthorende luisteraars zonder hoortoestel bleken daarentegen hun eigen spraakverstaanbaarheid vaak te overschatten. Wanneer deze luisteraars hun hoortoestel gebruikten, was het verschil tussen de objectieve en subjectieve scores kleiner. Hoortoestellen blijken de kloof tussen perceptie en werkelijkheid dus te verkleinen.
Overschatters en onderschatters
Het onderzoek laat zien dat ook op het gebied van horen mensen zichzelf regelmatig blijken te overschatten. Dat zorgt ervoor dat iemand die wel aantoonbaar gehoorproblemen heeft, geen hulp gaat zoeken. Aan de andere kant zijn er ook een (beperkt) aantal mensen met een normaal audiogram dat vindt dat hun gehoor onder de maat is. Deze groep onderschat juist hun hoorcapaciteit.
Zorgverleners zouden volgens de auteurs van het artikel dan ook niet alleen objectieve informatie moeten verzamelen over het gehoor van hun cliënten, maar ook inzicht moeten krijgen in de perceptie van hun gehoorproblemen. Door deze verschillen te identificeren kunnen zij nog beter inspelen op de behoeften en verwachtingen van hun cliënten.
Negatieve consequenties slechthorendheid
Bekend is dat slechthorendheid aardig wat negatieve consequenties kan hebben. Zo hebben slechthorenden die niet aan een hoortoestel gaan vaker last van depressies en neerslachtigheid, maken ze zich vaker zorgen, zijn angstiger, onzekerder, en zijn vaker achterdochtig en ook minder sociaal actief.
Ook kan slechthorendheid er uiteindelijk voor zorgen dat verschillende hersenfuncties achteruitgaan. Dit komt doordat verschillende hersengebieden niet meer worden gestimuleerd. Ook is uit onderzoek gebleken dat er een relatie is tussen slechthorendheid en dementie. Ouderen die een hoger risico op dementie lopen, blijken hun cognitieve achteruitgang met bijna 50% kunnen verminderen door hoortoestellen te dragen (lees meer). Bijtijds het gehoorverlies compenseren met een hoortoestel is dan ook om meerdere redenen belangrijk.
Aanbevelingen voor hoorzorgprofessionals
Om slechthorenden zover te krijgen dat ze de stap naar de KNO-arts of audicien zetten, moeten ze zich bewust worden van hun gehoorverlies en de negatieve consequenties ervan. Volgens de auteurs kan dit door aanmoediging van familieleden of door informatie te verstrekken via media over de link tussen gehoorverlies en andere gezondheidsproblemen.
Wat de auteurs niet vermelden is dat de praktijk vaak nog weerbarstiger is. Het is weliswaar noodzakelijk om te wijzen op het hoorprobleem en de nadelige gevolgen ervan, maar dat is vaak alsnog niet voldoende om iemand met een verminderd gehoor te motiveren om de stap richting een hooroplossing te laten zetten. Daar kunnen technieken zoals motiverend interviewen goed bij helpen. Ook familieleden en vrienden kunnen deze technieken inzetten (lees meer).
Opnemen subjectieve spraakverstaanbaarheidstest
Heeft de cliënt eenmaal de stap gezet naar de audicien, dan is het volgens de auteurs helpend om een subjectieve spraakverstaanbaarheidstests in de standaardprocedure op te nemen. Dat kan bij de hulpverlener zorgen voor een beter inzicht in hoe cliënten hun hoorcapaciteit zelf inschatten. Objectieve tests met name die het verstaan in lawaai meten, geven een goede indicatie wat met een hoortoestel in lastige luistersituaties is te bereiken. Toepassing van zowel objectieve als subjectieve tests kunnen zo bijdragen aan een betere persoonlijkere aanpak én zorgen voor een realistisch verwachtingspatroon.
Of er in Nederland in de audicienspraktijk tijd is voor nog meer audiologische metingen en registratie daarvan is de vraag. Iedere cliënt wordt nu al onderworpen aan flink wat audiometrische tests en na afloop van de proefperiode vinden ook nog eens evaluatiemetingen plaats. Daarnaast is er ook nog eens een zeer grote administratieve druk: per cliënt vult een audiciensbedrijf maar liefst zeven documenten in die bij elkaar zo’n 40 pagina’s in beslag nemen (zie de column ‘Handtekeningenterreur in de audiciensbranche’). Daarbij is vergoeding voor de werkzaamheden de afgelopen jaren ook nog eens flink onder druk komen te staan en heeft de audiciensbranche te maken met een personeelstekort. Daardoor is het nu al lastig om de toenemende stroom cliënten te kunnen helpen.
Conclusie
De auteurs laten zien dat het belangrijk is om zowel objectieve als subjectieve metingen van spraakverstaanbaarheid af te nemen bij slechthorenden. Dit helpt om beter in te kunnen spelen op de behoeften en verwachtingen van de cliënt. Door tijdens de aanpasprocedure beide metingen uit te voeren, is het ook mogelijk aan de cliënt de impact van hun hoortoestellen te laten zien. Dat zorgt op zijn beurt volgens de auteurs uiteindelijk ook tot meer tevredenheid bij de slechthorende cliënt.
In Nederland is een goede spraak-in-lawaai test beperkt voorhanden in de audicienspraktijk. De ACT-test die een schatting van het verstaan in lawaai maakt, is een goed alternatief daarvoor.
Al kunnen uitgebreide extra metingen waardevol zijn, de vraag is of audiciensbedrijven op dit moment daarvoor open staan.
Bron: Subjective Intelligibility and Hearing Loss, Nov 27, 2024, Francis Kuk, Christopher Slugocki and Petri Korhonen, The Hearing Review
Lees ook: