Er blijkt al tijden onvrede over de organisatie en financiering van de zorg in Nederland. Ondanks dat in het Integraal zorgakkoord partijen afspraken hebben gemaakt over passende zorg, blijkt de ene partij er toch net wat anders onder te verstaan dan de ander. Ook over wat wel en niet binnen de verzekerde zorg valt zijn partijen het vaak niet eens. Dit verschil in visie op passende zorg is op alle terreinen van de zorg te zien, ook in de hoorzorg.
Het doel van het in 2013 ingevoerde Keuzeprotocol Hoorzorg was om met gelijkblijvende financiële lasten én kwaliteit de toegankelijkheid te vergroten. Met dit Keuzeprotocol stelt de audicien of audioloog via een gestandaardiseerde werkwijze vast welk type hoortoestel voor zijn verzekerde slechthorende passend is bij zijn individuele gehoorbeperking.
Door de vergrijzing is het aantal cliënten en patiënten flink toegenomen en dat aantal zal wanneer we naar de uitingen van de WHO, het Zorginstituut en het Centraal Planbureau kijken, ook de komende jaren verder toenemen. Als de financiële lasten gelijk moeten blijven voor het ministerie van VWS en de zorg even toegankelijk, ontstaat er vanzelf flinke prijsdruk, ook bij audiciensbedrijven. Immers als de totale uitgaven gelijk dienen te blijven en het aantal patiënten bij de voorspelde stijgende instroom toeneemt, dan moeten de kosten per patiënt wel naar beneden.
In de praktijk betekent dit dat audiciensbedrijven moeten kiezen. Óf ze moeten genoegen nemen met een steeds lagere vergoeding (een vergoeding die trouwens sinds 2013 al met zo’n 60% is gedaald), óf ze moeten snijden in de kosten. Dat laatste kan bijvoorbeeld door minder rendabele winkels te sluiten, te kiezen voor een kleinere bezetting in de winkels of veel efficiënter te gaan werken. Dit kan op zijn beurt leiden tot kwalitatief minder goede hoor- en nazorg.
Dat de nazorg onder druk is komen te staan is inmiddels gebleken. Het Eurotrack-onderzoek laat zien dat 47% van de cliënten géén of beperkte actieve nazorg krijgt aangeboden. Zorginstituut Nederland kwam tot een vergelijkbare conclusie in een eerdere tussentijdse rapportage. Dat is jammer want minder nazorg blijkt op zijn beurt weer een negatief effect te hebben op het aantal draaguren van een hoortoestel.
Ook is vanuit de hoek van audiologische centra de noodklok geluid over de negatieve effecten van de druk op de hoorzorg. Zij zien dat het audiciens in toenemende mate ontbreekt aan ruimte en tijd voor de noodzakelijke zorg en optimalisering van de hoortoestelaanpassing. Ook audiciensvereniging Audined maakt zich zorgen over de financiële druk die is ontstaan. Om deze druk van de ketel te halen ziet de vereniging dat de cliënt óf minder zorg krijgt óf meer geld kwijt is om deze uiteindelijk wél te krijgen.
Ook zijn er zorgen geuit vanuit patiëntenverenigingen. Zij zien de marktwerking als race naar het putje en hebben al in 2016 zorgverzekeraars opgeroepen te stoppen met het steeds verder verlagen van de prijzen. Helaas heeft dit niet het gewenste effect gehad.
Aan de kant van audiciensbedrijven wordt er verschillend gekeken naar de effecten van de ontstane druk op de hoorzorg. Terwijl er audiciensbedrijven zijn die aangeven door de prijsdruk binnen de verzekerde zorg geen passende hoorzorg meer te kunnen aanbieden onder de huidige condities, zijn er ook bedrijven die vinden dat zij dat nog steeds wél kunnen. De eerste groep stelt dat een deel van de audiciensbedrijven die sterk concurreren op prijs dat enkel en alleen kan door juist in hun ogen niet-passende hoorzorg aan te bieden. Daar is de andere groep het natuurlijk niet mee eens. Die geven aan efficiënter te werken met lagere kosten en vinden dat zij op die manier nog steeds passende hoorzorg verlenen.
En hoe zit het aan de kant van cliënten? Een deel van de cliënten is in eerste instantie gewoonweg tevreden met de hoorzorg die de audicien biedt, ongeacht waar ze die krijgen. Een ander deel van slechthorende cliënten blijkt wél ontevreden te zijn en vindt dat de geboden hoorzorg niet meer bij alle audiciensbedrijven voor hen passend is. Zij merken dat de service en tijd voor een goede aanpassing en nazorg minder is geworden. Dat geldt zeker voor cliënten die net wat intensievere hoorzorg nodig hebben.
Wat al met al blijkt is dat door de introductie van het Hoorhulpmiddelen Protocol 10 jaar geleden er in de praktijk flinke verschillen zijn ontstaan in visie wat ‘passende hoorzorg’ is. Dat geldt dus zowel aan de kant van aanbieders van hoorzorg als bij slechthorende cliënten.
De vraag die dan ook rijst, is of de partijen binnen de hoorbranche wel goed duidelijk hebben gemaakt wat in hun ogen ‘passende hoorzorg’ inhoudt.
Gelukkig is hier nu ook oog voor vanuit het Zorginstituut Nederland. Voorzitter Sjaak Wijma geeft in het voorwoord van de maart editie van het Zorginstituut Magazine aan dat we in Nederland vooral bezig zijn hoe we passende zorg moeten organiseren. Dit zonder dat partijen overeen zijn gekomen wat passende zorg nu eigenlijk is. Het zou mooi zijn als alle partijen (audiciensbedrijven, patiënten-, belangenverenigingen en zorgverleners) binnen de hoorbranche kenbaar maken wat zij als ‘passende hoorzorg’ zien en daarbij ook aangeven voor welke groepen slechthorenden deze passend is.
Daar komen vermoedelijk meerdere visies uit naar voren. Bestuurders van zorgverzekeraars zijn dan vast en zeker in staat te bepalen welke onderdelen van de hoorzorg vergoed moeten worden en wat daarvoor een redelijke vergoeding is. Dit kan plaatsmaken voor de jaarlijkse onderhandelingen over hoeveel geld tegenover de vergoeding van een bepaalde categorie of categorieën hoortoestellen staat. Voor een dergelijke passende bekostiging die plaats moet maken voor het uitruilen van geld vanuit de verzekeraar tegen een flinke stapel dozen met hoortoestellen, lijkt ook het Zorginstituut Nederland te pleiten in hun magazine.
Laten we uitzien naar een toekomst waarbij eenieder voor hem passende hoorzorg kan krijgen en audiciens deze weer met plezier kunnen leveren, zodat ze ook hun vak willen blijven uitoefenen.