Slechthorendheid

Slechthorendheid

De makkelijkste definitie van slechthorendheid stelt dat je slechthorend bent als je minder goed hoort dan een normaalhorende. Bij een hoortest wordt daarvoor een vergelijk gemaakt met de score van een groep jonge mensen zónder hoorproblemen. Daarmee is de mate van gehoorverlies te bepalen.

Lees verder
Inhoud tekst

Gehoorverlies bepalen met piepjestest

Of er sprake is van gehoorverlies is te bepalen met een piepjestest. Bij deze test worden via een hoofdtelefoon piepjes aangeboden met verschillende toonhoogtes (frequenties). De resultaten van deze test worden weergegeven in een zogeheten audiogram. De intensiteit van een geluid wordt uitgedrukt in decibel (db). Hoe hard een geluid moet worden gemaakt om het nog net hoorbaar te maken wordt de gehoordrempel genoemd. Afgesproken is dat de grens waarbij normaalhorenden zo’n piepje nog net kunnen horen ligt bij 0 dB (HL). Het audiogram laat de mate van gehoorverlies zien ten opzichte van goedhorenden.

Vergoeding van hoortoestel als criterium voor slechthorendheid

Soms wordt voor de definitie van slechthorendheid de grens gebruikt waarop een slechthorende in aanmerking komt voor vergoeding van een hoortoestel. Om voor een hoortoestel in aanmerking te komen moet het gehoorverlies (gemiddelde van de metingen bij 1000, 2000 en 4000 Hz) 35 dB HL of meer zijn.
Echter de ene persoon heeft reeds last van een gehoorverlies van 30 dB, bijvoorbeeld omdat hij in lastige (akoestische) situaties moet werken met bijvoorbeeld veel lawaai of nagalm. Dit terwijl de ander bij een verlies van 50 dB er van overtuigd is dat er nog niks met zijn gehoor aan de hand is, omdat hij bijvoorbeeld het merendeel van de tijd zich in een rustige omgeving bevindt. Ook is de relatie tussen het audiogram en problemen met verstaan van spraak in geroezemoes en lawaai erg slecht (lees meer). Het audiogram is belangrijk om te kunnen bepalen hoeveel versterking iemand nodig heeft bij verschillende frequenties. De piepjes-test alleen is geen goede test om iemand zijn werkelijke beperking in kaart te brengen. Tests die de capaciteit meten hoe goed iemand spraak in lawaai kan verstaan is dat wel. Vragenlijsten die de gehoorbeperking inventariseren zijn geschikt voor grotere verliezen, maar weer minder voor kleinere gehoorverliezen.

Hoeveel mensen zijn slechthorend?

slechthorendheid - geleidings perceptief

Naar schatting heeft in Nederland één op de tien mensen in meer of mindere mate last van een verminderd gehoorvermogen en is dus ook in meer of mindere mate slechthorend. In veel gevallen is het gehoorvermogen zo danig achteruitgegaan dat er problemen ontstaan bij het volgen van gesprekken.

Slechthorendheid naar aard

Geleidings gehoorverlies

We kunnen minder goed horen doordat bijvoorbeeld een oorprop in de gehoorgang er voor zorgt dat geluid het trommelvlies niet meer bereikt. Ook kan het zijn dat het trommelvlies zelf niet meer goed functioneert doordat het bijvoorbeeld geperforeerd is of verkalkt. Even verderop in de geleidingsketen kan het ook mis gaan: er is dan een defect aan de gehoorbeentjes, waardoor geluiden niet meer goed doorgegeven (geleid) worden naar het slakkenhuis. Otosclerose is daar een voorbeeld van. In alle voorgaande gevallen waarbij het geluid niet meer goed geleid wordt richting het trommelvlies wordt er gesproken van een geleidingsverlies. Door een geleidingsverlies klinken alle geluiden zachter.

Perceptief gehoorverlies

Het gehoorprobleem en de oorzaak van slechthorendheid kan zich ook in het slakkenhuis voordoen. De fijne haarcellen in het slakkenhuis zijn dan defect. Dit kan komen door bijvoorbeeld lawaai, roken, medicijnen of andere voor het oor giftige stoffen (ototoxische stoffen). Hierdoor raken we in eerste instantie ongevoeliger voor zachte geluiden. Hieronder vallen ook de voor spraak zo belangrijke zachte medeklinkers. Deze vorm van slechthorendheid heet de naam: perceptief gehoorverlies. Bij een beginnend perceptiefgehoorverlies hoort de persoon in kwestie de zachte geluiden niet meer goed, terwijl hij/zij de hardere geluiden nog best redelijk goed hoort. Als het gehoorverlies toeneemt zijn niet alleen de zachte geluiden niet meer goed hoorbaar maar komen ook de geluiden met een normaal geluidsniveau niet meer door. Uiteindelijk zijn ook de harde geluiden niet meer hoorbaar.

Het niet meer goed kunnen horen van geluiden wordt ook wel ‘hardhorendheid’ genoemd.

Gemengd verlies

Het is ook mogelijk dat een slechthorende zowel een geleidingsverlies als een perceptief gehoorverlies heeft. Dit wordt een gemengd verlies genoemd. Dit blijkt dan uit de gehoortest.

Functioneel gehoorverlies

Wanneer er sprake is van een zogeheten functioneel gehoorverlies is er door middel van verschillende audiometrische tests geen gehoorverlies aan te tonen. De patiënt heeft echter wel klachten over een minder goed werkend gehoor. In zulke gevallen kan er een psychische oorzaak zijn van het gehoorverlies. Een dergelijk gehoorverlies wordt ook wel een psychogeen gehoorverlies genoemd. Mogelijk ligt aan een functioneel gehoorverlies een stoornis in de verwerking van geluiden ten grondslag in de hersenen.

Centraal gehoorverlies

Daarnaast kan er zich ook een gehoorverlies op centraal niveau voordoen. Er is dan een aandoening van het centrale zenuwstelsel waardoor geluiden niet meer goed zijn te interpreteren en te verwerken. Er wordt dan gesproken van een centraal gehoorverlies. Dit kan het gevolg zijn van verworven of aangeboren problemen in de hogere kernen van de hersenstam of auditieve cortex. Een infectie met toxoplasmose tijdens de zwangerschap, beschadigingen die tijdens de geboorte plaatsvinden, hersenstamtumoren en multiple sclerose zijn voorbeelden die tot centrale verwerkingsproblemen kunnen leiden. Bij een dergelijk centraal gehoorverlies wordt met toonaudiometrie normale drempels gevonden, terwijl er een slechte score is op een zogeheten SRT-test. Dit is een test waar het spraakverstaan in ruis (geroezemoes) mee wordt gemeten. De patiënt kan ook aangeven dat er problemen zijn met horen in galmende ruimtes of last te hebben met het concentreren op wat er wordt gezegd.

Oorzaken slechthorendheid – verworven, aangeboren, erfelijk

Verworven slechthorendheid

Slechthorendheid kan verschillende oorzaken hebben. Zo kunnen we door lawaai slechthorend worden maar ook bijvoorbeeld door bepaalde medicijnen, roken of overmatig drinken, of door een hersenschudding. Dit wordt ‘verworven’ slechthorendheid genoemd.Bij de meeste mensen gaat het gehoorvermogen met het toenemen van de jaren geleidelijk aan achteruit. Dit wordt ook wel ouderdomsslechthorendheid genoemd of presbyacusis. Meestal zal dit een combinatie zijn van natuurlijke achteruitgang van het gehoor en door schadelijke effecten van blootstelling aan lawaai en stoffen die ons gehoor beschadigen in de loop van ons leven.

Slechthorendheid kan zich ook op jongere leeftijd voordoen en zelfs bij hele jonge kinderen of bij pasgeborenen voorkomen. Slechthorendheid kan aangeboren zijn of verworven zijn en bij aangeboren slechthorendheid kan ook erfelijkheid een rol spelen.

Aangeboren slechthorendheid

Een kind kan slechthorend worden geboren, doordat er iets tijdens de ontwikkeling van de vrucht niet goed is gegaan. Naar schatting is ongeveer 1 op de 1000 baby’s slechthorend of doof. Het kan zijn dat dit wordt veroorzaakt door het gebruik van medicijnen of door een ziekte die de moeder heeft doorgemaakt. Een bewijs daarvoor is echter moeilijk te leveren. Een andere mogelijke oorzaak van slechthorendheid kan een groeistoornis zijn van de gehoorgang. Deze kan afgesloten zijn of helemaal niet aangelegd zijn. Dit wordt gehoorgang-atresie genoemd. Soms is zowel het middenoor als het binnenoor slecht ontwikkeld.Wanneer tijdens de geboorte of vlak na de geboorte er een zuurstof te kort optreedt bij de baby, kan dit ook leiden tot slechthorendheid. Dit komt omdat ons oor zeer gevoelig is voor te korten aan zuurstof.

Erfelijke slechthorendheid

Wanneer slechthorendheid erfelijk is, dan is dit vastgelegd in de genen. Genen zijn de erfelijkheidsdragers die zich op de chromosomen bevinden. Op elk chromosoom zitten duizenden genen. Het is mogelijk dat iemand een erfelijke vorm van slechthorendheid heeft, zonder dat een van de ouders slechthorend is. In zo’n geval wordt gezegd dat de slechthorendheid ‘recessief’ is. De gehoorstoornis doet zich pas voor als beide ouders deze aandoening hebben. Of iemand drager is van zo’n recessieve aandoening is moeilijk vast te stellen.

Wanneer echter de erfelijkheidsfactor ‘dominant’ aanwezig is, is dit makkelijker vast te stellen. Dominant wil zeggen dat wanneer een van beide ouders een dergelijke dominante vorm van slechthorendheid in de genen heeft, het kind 50% kans heeft dit ook te krijgen. In dat geval is de kans dus groot dat er ook slechthorende familieleden zijn. Het kan trouwens ook zo zijn dat een erfelijke vorm van slechthorendheid zich pas op latere leeftijd openbaart. Eveneens kan naast de hoorstoornis er ook nog andere lichamelijke functies gestoord zijn. Uw huisarts kun u verwijzen naar een instelling die informatie geeft over erfelijkheid.

Enkele erfelijke syndromen

Het syndroom van Pendred

a. dit leidt tot een ernstige vorm van slechthorendheid
b. die niet geslachtsgebonden is
c. die recessief is (beide ouders zijn drager van de erfelijke factoren, waardoor ieder kind 25% kans heeft om slechthorend te worden of om zelf voor 50% drager te zijn)
d. en die vaak samen gaat met een slecht functionerende schildklier
e. dit syndroom komt voor bij 5% van de kinderen die op dovenscholen zitten

Het syndroom van Maagdenberg

a. dit leidt tot een ernstige vorm van slechthorendheid
b. die niet geslachtsgebonden is
c. die kan leiden tot een doofheid in het binnenoor aan beide zijden

Aan één of twee oren slechthorend

Een gehoorverlies kan zich zowel aan één oor als aan twee oren openbaren. Wanneer er sprake is van een eenzijdig gehoorverlies, wordt er gesproken van een monauraal verlies.
Doet het gehoorverlies zich aan twee oren voor, dan spreekt men van een tweezijdig of binauraal verlies. Eigenlijk is de term binauraal niet correct. Beter kan gesproken worden over een bilateraal verlies, omdat ‘binauraal’ verwijst naar de waarneming (perceptie) op een hoger niveau in de hersenen. Wanneer één oor nog goed functioneert en bij het andere oor sprake is van een zeer ernstig gehoorverlies of doofheid wordt ook wel gesproken van eenzijdige doofheid.

Symmetrisch of asymmetrisch gehoorverlies

Wanneer er sprake is van een bilateraal gehoorverlies, dus aan beide oren, kan dit verlies voor beide oren gelijk of juist voor elk oor verschillend zijn. Wanneer het verlies aan het ene oor gelijk is aan dat van het andere oor, spreekt men van een symmetrisch verlies. Is het gehoorverlies tussen beide oren verschillend, dan spreekt men van een asymmetrisch verlies. Als één oor nog goed functioneert en bij het andere sprake is van een zeer ernstig gehoorverlies of doofheid wordt ook wel gesproken van eenzijdige doofheid.

Laag-, midden- en hoogfrequente gehoorverliezen

Wanneer het gehoor getest wordt, wordt er altijd een audiogram afgenomen. Dit wordt gedaan met een ‘piepjes’ test. In het audiogram staat op de horizontale as de frequentie uit. Afhankelijk van in welk frequentiegebied het gehoorverlies zijn negatieve effect heeft, kan onderscheid worden gemaakt in laag-, midden- en hoogfrequente gehoorverliezen.

Indeling naar ernst van slechthorendheid

Slechthorendheid en doofheid worden ook wel ingedeeld naar ernst aan de hand van het gehoorverlies gemeten met een audiogram. Onderstaande indeling wordt vaak gemaakt aan de hand van het gemiddelde verlies over meerdere frequenties. Zoals eerder aangegeven is de ernst van de beperking die een gehoorverlies met zich meeneemt slecht te bepalen aan de hand van een toon- en spraakaudiogram. De ervaren beperking is ook afhankelijk van de communicatieve eisen, het lawaainiveau en de akoestische omstandigheden waarin iemand moet functioneren. Onderstaande indeling gebaseerd op het audiogram alleen deugt dan ook niet.

Licht gehoorverlies: 16 tot 40 dB

De persoon heeft moeite met het horen en/of verstaan van zachte spraak en ook gefluister. Ook het verstaan van spraak  van grotere afstand of wanneer er gesproken wordt in een rumoerige omgeving verloopt moeizaam.

Matig gehoorverlies: 41-55 dB

De persoon heeft moeite met het horen en/of verstaan van spraak op een normaal luidheidsniveau. Het verstaan op korte afstand gaat ook niet meer makkelijk en ook spraak in een rustige omgeving levert problemen op. Ook telefoneren gaat slecht.

Ernstig gehoorverlies: 56-70 dB

De persoon heeft ook moeite met het verstaan van luide spraak, daarnaast worden waarschuwingssignalen zoals sirenes van een politie- of ziekenauto’s niet meer (goed) gehoord. Telefoneren is erg lastig.

Zeer ernstig gehoorverlies: 71-90 dB

Het verstaan van spraak geeft ernstige problemen. Het is nog wel enigszins mogelijk, maar daarbij is wel het lipbeeld nodig (spraakafzien). De persoon hoort ook hardere geluiden om zich heen niet meer zoals het geluid van een boormachine of de motor van een vrachtwagen. Telefoneren is niet meer mogelijk.

Doofheid: 90-120 dB

Het geluid van spraak alleen is onvoldoende om nog maar iets te verstaan. Ook zijn de meeste omgevingsgeluiden niet meer hoorbaar.  

Totale Doofheid: 120 dB en meer

Er is sprak van totale doofheid. Er worden alleen nog hele harde geluiden waargenomen (en trillingen)

Ontstaan van slechthorendheid

Meestal ontstaat slechthorendheid geleidelijk aan, waardoor de persoon in kwestie er zelf in het begin maar weinig van merkt. Doordat de zachte geluiden in de omgeving geleidelijk aan zachter en zachter worden, valt het vervagen ervan niet of nauwelijks op. Totdat ook de zachte medeklinkers, zoals de m, b, n, m, niet meer goed hoorbaar zijn. Vaak zijn het dan gezinsleden of collega’s die het het eerste in de gaten hebben dat iemand slechthorend is. Vaker en vaker moeten ze herhalen wat ze zojuist hebben gezegd of zij storen zich aan de tv of radio die telkens een stapje harder staat. Ook kan slechthorendheid plots ontstaan. De persoon in kwestie is dan als een donderdagslag bij heldere hemel plots flink slechthorend. Soms aan een oor en soms aan beide oren. Dit wordt plotsdoofheid genoemd.

Besef van slechthorendheid komt laat

Als slechthorendheid geleidelijk aan ontstaat is het moment dat de slechthorende zelf tot het besef komt dat hij niet meer zo goed hoort meestal vrij laat: Het proces van gehoorverlies is dan meestal al een tijd aan de gang. Telefoneren gaat niet meer zo makkelijk en ook de zachte passages in de muziek zijn niet meer goed hoorbaar. Vooral in gezelschappen zoals bij recepties en verjaardagen verloopt het voeren van een gesprek niet meer zo makkelijk. Ook buiten op straat en in situaties waar ander achtergrondlawaai aanwezig is verloopt de communicatie moeilijk.
Uit onderzoek blijkt dat mensen met een verminderd gehoor de capaciteit van hun hoorvermogen veelal overschatten (lees meer).

Soms gaat slechthorendheid samen met oorsuizen (tinnitus) wat een extra belasting vormt.

Negatieve consequenties van slechthorendheid

Vaak stellen slechthorenden de eerste stap om iets aan hun probleem te doen lange tijd uit. Dit terwijl het onbehandeld laten van slechthorendheid aanzienlijke negatieve sociale en emotionele consequenties kan hebben. Dit blijkt uit een Amerikaans onderzoek uitgevoerd door de “The National Councel on the Aging” onder 2300 volwassen slechthorenden . De onbehandelde oudere slechthorenden hebben vaker last van depressies en neerslachtigheid, maken zich vaker zorgen, hebben te maken met angsten, en zijn vaker paranoia en minder sociaal actief. Daarnaast zijn de onbehandelde slechthorenden emotioneel labieler en onzekerder. Deze studie helpt eindelijk de mythe uit de wereld dat het onbehandeld laten van slechthorendheid niet zo veel kwaad kan.

Ook kan door slechthorendheid de hersenfunctie achteruitgaan doordat de hersenen niet meer worden gestimuleerd. Ook is uit onderzoek gebleken dat er een relatie is tussen slechthorendheid en dementie. Daarnaast komt er steeds meer bewijs dat hoortoestellen dementie kunnen voorkomen. Onderzoek dat in 2023 in de Lancet is gepubliceerd, laat zien dat ouderen met een hoger risico op dementie hun cognitieve achteruitgang met bijna 50% kunnen verminderen door hoortoestellen te dragen (lees meer).
Lees hier meer over de gevolgen van slechthorend zijn

Meer hersenactiviteit bij slechthorendheid

Vaak wordt gedacht dat doordat er via het gehoororgaan minder informatie bij de hersenen binnenkomt er ook minder hersenactiviteit is. Het tegenovergestelde is waar: De hersenen vertonen juist veel meer activiteit. Immers de onvolledige informatie die binnenkomt moet gecompenseerd worden vanuit onder meer het geheugen. De hersenen lopen permanent op hun tenen om uit de onvolledige informatie iets zinnigs te maken. Deze extra hersenactiviteit kan ook tot tinnitus of te wel oorsuizen leiden. Onze hersenen vertonen niet alleen extra activiteit om zinnige informatie te komen uit de onvolledige informatie die wordt aangeboden door het slechthorende oor, maar tegelijkertijd raakt onze veiligheid in het geding: Waar komt het geluid vandaan? Hoever is het van ons verwijderd? Wat is het wat ons nadert? Daarnaast zullen door de verminderde hoorbaarheid geluiden zich onverwachter voordoen. De hersenen zullen hierdoor harder aan het werk gaan om onze veiligheid te waarborgen en zullen daardoor scherper afgesteld worden. Mogelijk is dat de verklaring dat mensen overgevoelig voor geluiden (hyperacusis) worden.

slechthorendheid hoortoestellen

Positieve effecten hooroplossing

Slechthorenden die een hoortoestel dragen geven aan dat zij zich beter voelen, en betere relaties hebben met hun familie. Daarnaast ondervinden zij een verbeterde mentale gezondheid en voelen zij zich onafhankelijker en zekerder. Het dragen van een hoortoestel blijkt een positief effect te hebben op de levenskwaliteit en het welzijn van slechthorenden.

Een ander voordeel is dat de delen van de hersenen die verantwoordelijk zijn voor de auditieve waarneming gestimuleerd blijven en zo achteruitgang ervan voorkomen kan worden.
Doordat geluiden en ook spraak met een hoortoestel weer completer de hersenen bereiken, is er ook minder inspanning nodig om te horen en te verstaan. Dit zorgt ervoor dat er meer energie overblijft aan het eind van de dag. Doordat geluiden beter herkenbaar zijn, de afstand tot een object beter is in te schatten en ook beter kan worden bepaald waar een geluid vandaan komt, is de extra alertheid niet meer nodig. Het gevoel van veiligheid zal toenemen.

Uit meerdere onderzoeken (lees meer) is gebleken dat hoortoestellen ook een positief effect hebben op het evenwicht, waardoor valincidenten bij ouderen kunnen worden voorkomen. Ook is gebleken dat hoortoestellen de kans op dementie verkleinen.

Voor professionals binnen de hoorbranche bevat het audiologieboek op internet een zee aan informatie over slechthorendheid.