Eenzijdige doofheid

Eenzijdige doofheid is een aandoening waarbij één oor zeer slecht functioneert of doof is. In het Engels wordt vaak gesproken van Single Sided Deafness (SSD). Met de term SSD zoals deze wordt gebruikt in de vakliteratuur wordt meestal alleen perceptieve doofheid/slechthorendheid bedoeld. Bij perceptieve doofheid ligt de oorzaak van de doofheid in het binnenoor (slakkenhuis), in de geleiding door de gehoorzenuw (bijvoorbeeld door een brughoektumor) of in het functioneren van de hersenen. Iemand kan echter ook doof of zeer ernstig slechthorend zijn aan een oor doordat de geleiding van het geluid niet goed verloopt. Op deze site zal wanneer er wordt gesproken van eenzijdige doofheid zowel gedoeld worden op een (fors) perceptief verlies in het aangedane oor als op een geleidingsprobleem (conductief verlies) of een combinatie van beiden. Op de pagina over geleidingsslechthorendheid kunt u meer lezen over de oorzaken hiervan.

Lees verder
Inhoud tekst

Problemen bij eenzijdige doofheid

Bij eenzijdige doofheid gaan de voordelen van het horen met twee oren verloren. Dat heeft invloed op zowel het verstaan van spraak in geroezemoes, het lokaliseren van geluiden, het bepalen van afstand en de luisterinspanning die moet worden geleverd.

Hoofdschaduw

Wanneer één oor slecht functioneert is het zeer lastig om te verstaan wat er aan de kant van het slechte oor wordt gezegd. Het hoofd heeft namelijk een schaduwwerking op het goede oor. Hierdoor komt geluid en spraak aan de andere zijde een stuk zachter binnen. Het inschatten van afstand tot een geluidsbron wordt hierdoor ook lastiger.

Minder goed verstaan in geroezemoes

Ook wordt het verstaan in geroezemoes nadelig beïnvloed door een niet (goed) functionerend oor. Daar zijn meerdere oorzaken voor.

Door minder goed lokaliseren

Met één minder goed functionerend of doof oor is het minder makkelijk te bepalen uit welke richting een geluid komt. Met twee goed werkende oren is de luisteraar in staat intensiteitsverschillen en tijdverschillen waar te nemen tussen de geluiden die aankomen bij het rechter- en linkeroor. Op grond van (onder meer) deze verschillen kan hij of zij bepalen uit welke richting een geluid komt. Dit wordt ook wel lokaliseren genoemd.
Ook het goed kunnen lokaliseren draagt bij aan het verstaan. Denk hierbij maar eens aan het voeren van een gesprek met meerdere personen aan een grote tafel. Voordat de slechthorende met eenzijdige doofheid in de gaten heeft waar de spreker zich bevindt, zijn de eerste woorden of zinnen al gezegd en mogelijk gemist.

Door afwezigheid ‘Binaural Squelch’

Ook biedt een tweede goed werkend oor voordelen bij het verstaan doordat er een verschil is tussen de signalen die het linker- en rechteroor bereiken. Hierdoor is er een verschil in aankomsttijd, niveau, geluidspectrum en fase van de geluiden en spraak. Juist door de verschillen tussen de oren verloopt het verstaan beter ook al is er aan het andere oor lawaai of geroezemoes. Dit wordt in het Engels ‘Binaural Squelch’ genoemd. De hersenen kunnen daarmee verschillen tussen de signalen afkomstig van beide oren zodanig vergelijken en integreren dat juist storende geluiden en spraak beter van elkaar te scheiden zijn. Door de afwezigheid van deze ‘binaurale squelch’ verloopt het verstaan in de geroezemoes lastiger.

Door afwezigheid binaurale sommatie

Bij twee goedwerkende oren doet zich ook nog een ander effect voor: het geluid wordt op het moment dat beide oren tegelijkertijd geluid ontvangen vanzelf luider waargenomen. Dit wordt ook wel binaurale luidheidssommatie genoemd. Valt er een oor weg dan moet het volume, afhankelijk van de binnenkomende intensiteit, zomaar 3 tot 6 dB harder gezet worden om het alsnog goed door te krijgen. Ook deze terugval in luidheid heeft een nadelig effect op het verstaan.

Extra luisterinspanning

Doordat het verstaan minder makkelijk verloopt, kost het ook extra luisterinspanning om te verstaan. Dit kan op zijn beurt weer leiden tot luistermoeheid.

Probleem eenzijdige doofheid in verleden onderschat

Dat de problematiek die samengaat met eenzijdige doofheid in het verleden niet als bijzonder groot werd gezien, blijkt uit het feit dat patiënten met een eenzijdige gehoorverlies tot 2013 niet in aanmerking kwamen voor vergoeding van een hoortoestel of CROS-toestel: het gehoorverlies moest aan beide oren minimaal 35 dB zijn. Waarschijnlijk werd indertijd verondersteld dat met één goed oor het functioneren onvoldoende belemmerd werd, terwijl voor een goed verstaan van spraak en ook lokaliseren twee goed functionerende oren van essentieel belang zijn. Inmiddels komen ook slechthorenden met een eenzijdig gehoorverlies in aanmerking voor een hulpmiddel.

Behandelmethodes bij eenzijdige doofheid

Bij de behandeling van eenzijdige doofheid zijn er meerdere behandelopties mogelijk.

CROS bij eenzijdige doofheid

De meest toegepaste en ook eenvoudige behandeloptie bij eenzijdige doofheid is de toepassing van een CROS toestel. Het geluid wordt hierbij door een microfoon van een op een hoortoestel lijkend apparaat opgevangen aan de kant van het dove oor en overgestuurd naar een instrument bij het goede oor. Voordeel van deze toepassing is dat geluiden van de dove kant zo ook hoorbaar worden gemaakt zonder dat hier een medische ingreep voor nodig is.

Zonder CROS zouden de geluiden door het hoofdschaduweffect veel zachter aan de kant van het goede oor terecht komen. Het geluid bij CROS toestellen wordt of met een draadje achter het hoofd langs naar de andere zijde geleid of dit gebeurt draadloos.

Nadeel van deze methode van overdracht is dat het ruimtelijk horen niet kan verbeteren en bij het verstaan van spraak in geroezemoes niet de winst te verwachten is die met twee onafhankelijk gestimuleerde oren wel is te behalen.

BCD bij eenzijdige doofheid

Een andere oplossing bij eenzijdige doofheid is een botverankerd hoortoestel. Zo’n botverankerdhoortoestel bestaat uit een implantaat en koppelstuk en een geluidsprocessor. Het implantaat wordt tijdens een operatie in het schedelbot achter het oor geplaatst, het koppelstuk of abutment wordt omgeven door de huid en de geluidsprocessor wordt op dit abutment bevestigd.

Botverankerde hoortoestellen maken gebruik van directe beengeleiding en worden over het algemeen toegepast bij patiënten met grote geleidingsverliezen die met een regulier hoortoestel niet goed genoeg geholpen kunnen worden. Ook patiënten die als gevolg van chronische ontstekingen van de gehoorgang niet in staat zijn een regulier hoortoestel te dragen zijn met een dergelijk toestel te helpen. Daarnaast kunnen botverankerde hoortoestellen een behandeloptie zijn voor patiënten met een eenzijdig gehoorverlies. Er zijn momenteel twee merken BCD’s op de markt: de BAHA van Cochlear en Ponto van Oticon.

Net als bij een CROS toestel komt het geluid met een BCD vanaf het dove oor via de beengeleiding terecht bij het slakkenhuis van het goede oor aan de andere kant (ook wel contralaterale oor genoemd). Wanneer het gemiddelde gehoorverlies aan het oor groter is dan gemiddeld 50 dB moet de winst van het botverankerde hoortoestel komen van de stimulatie van het slakkenhuis  van het andere oor via de beengeleiding. Op deze manier kan, net als bij een CROS toestel, het ruimtelijk horen niet verbeterd worden.  

Een botverankerd hoortoestel is geschikt tot verliezen van zo’n 50 dB. Voor het stimuleren van het andere oor mag het verlies van dat oor niet groter zijn de 20 à 30 dB. Door de overdracht via de schedel treedt namelijk verlies aan signaalsterkte op. Deze zogeheten ‘transcraniële attenuatie’ is afhankelijk van de frequentie en ook niet bij iedere patiënt gelijk. Wordt een botverankerd hoortoestel toegepast in gevallen dat het verlies aan het contralaterale oor groter is dan 30 dB en wordt dit oor zelf niet voorzien van een hoortoestel dan kan het dit nadelig uitpakken voor het lokaliseren voor de patiënt en als verwarrend worden ervaren. Het geluid van het andere oor komt dan immers harder binnen dan geluiden via de normale weg  (luchtgeleiding).

Naast de botverankerde hoortoestellen die operatief worden geïmplanteerd bestaan er ook hulpmiddelen die via de beengeleiding werken. Dit zijn zogeheten softbands. Dit is een oplossing voor mensen die niet willen of kunnen worden geopereerd. Bij kinderen wordt een softband BCD nogal eens toegepast omdat deze nog niet mogen worden geopereerd, omdat de schedel daar te zacht voor is.

Cochleair implantaat (CI)  bij eenzijdige doofheid

Een cochleair implantaat is een klein elektronisch toestel dat doven en zeer ernstig slechthorenden in staat stelt geluiden weer waar te nemen. Tijdens een operatie wordt een elektrode in het slakkenhuis geplaatst. Door de aangedane delen van het oor (de defecte haarcellen in het slakkenhuis) te omzeilen met een cochleair implantaat en via stroompulsjes de gehoorzenuw te stimuleren zijn (zeer) ernstig slechthorenden weer in staat geluiden op te vangen. De toepassing van een cochleair implantaat bij eenzijdige doofheid heeft als potentieel voordeel dat beide cochlea’s worden gestimuleerd: het goede oor via de akoestische weg, en het dove oor via de CI. Dit kan voordelen hebben voor het ruimtelijke horen en het verstaan van spraak met name in geroezemoes.